dinsdag 22 december 2009

Nyman - MGV (1993)

Michael Nyman Band & Orchestra, Michael Nyman - ARGO 443 382-2

Heel veel muziek is mooi, maar bijna alle muziek die ik mooi vind vergt wel een bepaalde stemming of een bepaald moment om er echt ten volle in op te kunnen gaan. Bevliegingen met deze of gene componist komen en gaan – nu bijvoorbeeld kom ik uit een heftige Brahms-bui en begint er weer een Mahler-aanval op te zetten. Er zijn echter een paar stukken, die grijpen me ongeacht stemming of moment vanaf maat één zodanig bij de lurven dat er geen ontkomen (en geen uitzetten) aan is. Zo’n stuk is MGV, “Musique a Grande Vitesse”, van Michael Nyman.

Op het eerste gezicht zijn er best redenen om een wenkbrauw te fronsen over dit muzikale zwak. Bijvoorbeeld omdat MGV minimal music is, een genre waarin heel wat leeghoofdige, gemechaniseerde notenspinnerij voorbij komt. Of ook omdat het hier een gelegenheidswerk betreft, eentje bovendien waarvan de titel een flauwe woordspeling is op de gelegenheid, de ingebruikname van de Noord- Europese lijn van de TGV. Maar de fronsers hebben buiten de waard gerekend, de componist, die een van de minder bekende maar meer interessante minimalisten is. Michael Nyman heeft het een en ander aan fraaie filmmuziek op zijn naam, voor Jane Campion’s The Piano, bijvoorbeeld, en voor verschillende Greenaways, mooist van al Prospero’s Books. Maar zijn emotierijke harmonieën, stuwende ritmiek en voor een minimalist uitzonderlijk lyrische melodievoering komen even goed tot hun recht in absolute muziek, zoals zijn prachtige strijkkwartetten. MGV vindt een middenweg tussen film en abstractie – het is een muzikale schildering van een treinreis, en meteen een die op gelijke voet staat met die andere beroemde treinstukken, Honeggers Pacific 231 en Villa-Lobos’ ‘Kleine treintje van de Caipira’ (officieel zijn Bachianas Brasileiras nr. 2). Beweging is het grondmotief van deze compositie, die niet door delen voert maar door ‘regio’s’, zoals een trein dat doet. De machine bestaat uit een symfonieorkest en Michael Nyman’s eigen band. Het is, schrijft Nyman in zijn eigen toelichting op MGV, niet de bedoeling dat het stuk daarmee een concerto grosso wordt – eerder legt de band de spoorrails neer waarop MGV voortbeweegt. Ik zou zeggen, de band is de locomotief die de symfonische trein voorttrekt.

Meteen bij de start wordt de luisteraar weggevoerd op een weefsel van pulserende ritmes: knorrende saxofoons, staccato celli, syncoperende violen, opgetogen kreetjes van houtblazers en trompetten, er zijn weinig stukken die zo onmiddellijk bruisen van leven; de mineur zetting ademt ook niets van somberheid, wel van ernst. De saxofoons gooien een bokkige melodie in de strijd alvorens de onmiskenbare locomotief-puls wordt bereikt die dit stuk onstuitbaar voort zal blijven stuwen. De luisteraar komt soms oren tekort om het complexe stemmenweefsel te vatten; korte motieven flitsen in het rond, een soloviool leeuwerikt de hoogte in, en in donkere diepten roeren zich de eerste flarden van wat later een grandioze melodie zal worden.

Het binnenrijden van de tweede van de vijf ‘regio’s’ wordt gemarkeerd door een nieuw motief, een ruige toonladderfiguur die door onderling net een tel verschoven kopergroepen wordt neergezet – even waan je je bij Andriessen. Saxen en violen buitelen er uitgelaten overheen voordat celli en hoorns opnieuw een begin van de hoofdmelodie zingen. De trompetten schetteren het toonladdermotief er doorheen en het totaaleffect is er een van tomeloze energie.

Er is maar kort iets van verduistering als de derde regio wordt bereikt – al snel vervlechten riedelende guirlandes in strijkers, saxofoons en koper zich tot een bijna extatische jubel. Net als daarmee een hoogtepunt lijkt te worden bereikt treedt echter plotselinge rust in. Voor het eerst sinds het begin stopt de basispuls in de bas – de trein vertraagt, versnelt weer even, vertraagt dan nog meer. De strijkers spelen een hardnekkige vragende melodie, waaroverheen een klagende uitroep van een solocello wordt gehoord. Het moment van aarzeling is snel voorbij, de jubel herneemt zich in toenemende complexiteit; het lijkt alsof verschillende stemgroepen zich elk in hun eigen ritmische universum bewegen om op cruciale momenten elkaar even te vinden. Het gaat almaar crescendo terwijl kiemen van de hoofdmelodie zich opnieuw laten horen.

In regio IV keert het toonladdermotief terug en wisselen snelle en trage passages elkaar af tot na een laatste stuwing Nyman een fraaie coup de théâtre lanceert: aan het begin van de laatste episode valt heel het ensemble stil en horen we enkel een batterij luide trommels die felle triolen slaan. Het effect is spectaculair: ritualistisch, feestelijk en dreigend tegelijk. Over deze ondergrond juichen violen en blazers een lange, meanderende lijn, doorprikt met koperfanfares. De extase is compleet, de eindbestemming bereikt, en het moment is daar om, boven een terugkeer naar het beginritme van MGV, het hoofdthema van het werk eindelijk in volle glorie te vernemen. De prachtige melodie die Nyman daarvoor gevonden heeft is een soort eigentijdse Ode an die Freude, een lofzang op de vreugde van het reizen en de schoonheid van de techniek, een optimistisch levensgevoel dat nog eens een tandje bijgezet krijgt van schallende hoorns. Alles zwelt tot barstens toe aan en breekt dan, in medias res, plompverloren af.

MGV bewijst dat het ook in deze tijden van zorg en vrees heel goed mogelijk is muziek te schrijven waar een mens ontzettend blij van wordt.